Aan beide kanten van de oceaan zetten de centrale bankiers de voorbije weken de achtervolging in op de stijgende prijzen. De Fed zal vermoedelijk haar beleidsrente tegen eind volgend jaar op 3,25% zetten. Voor de ECB gaan we uit van 1,25% tegen december 2023. Met name de spanningen op de arbeidsmarkt spelen de VS parten. De inflatie ligt er een stuk hoger dan bij ons, wat de Fed ertoe aanzet om krachtdadiger in grijpen dan haar Europese tegenhanger. Maar blijft dat ook zo?
Europa
In een recente uiteenzetting benadrukte ECB-bestuurslid Isabel Schnabel dat de onderliggende inflatie*, zoals te zien hieronder, een gelijkaardig patroon vertoont in beide economieën. Voor Schnabel vervullen de hoge autoprijzen in de VS de rol die de dure energiedragers bij ons spelen. En is er dus een ruimere - weliswaar graduelere - toename van prijzen doorheen de hele economie. Zowel in de VS als bij ons.
Economen van de Europese Commissie onderzochten vorig jaar al het risico op een loon-prijsspiraal voor de hele unie, tegen de achtergrond van de stijgende energieprijzen. Dat risico ligt hoger wanneer lonen automatisch geïndexeerd worden. De conclusie van de analyse was evenwel dat bezorgdheid onnodig was, en dat om twee redenen.
Ten eerste valt maar 3% van de private werknemers in de unie onder een stelsel van automatische loonindexatie. Naast België gaat het daarbij om werknemers uit Cyprus, Luxemburg en Malta. Ten tweede maken energiedragers in de meeste landen eenvoudigweg geen deel uit van de korf van goederen die de index uitmaken. De Belgische gezondheidsindex weert diesel en benzine, maar bevat wel prijzen voor stookolie, gas en elektriciteit.
Moeten wij ons dan méér zorgen maken?
België
De bedrijfsopbrengsten stegen in ons land vorig jaar met meer dan 20%, de hoogste toename ooit gemeten. Wanneer we basiseffecten uitzuiveren en dus vergelijken met de situatie in 2019, valt op dat de verkoopvolumes grotendeels normaliseerden vorig jaar. De voornaamste oorzaak was dan ook een positieve evolutie in de marge per verkocht product, waarbij de relatieve daling van de loonkosten opvalt**.
De loonkosten zullen nu evenwel een heel andere rol gaan spelen.
Eind 2023 zal de Belgische spilindex volgens de verwachtingen van het planbureau niet minder dan vier keer overschreden zijn sinds de start van de pandemie. In haar recentste scenario gaat de NBB er dan ook van uit dat de uurloonkosten in de privésector meer dan 10% zouden stijgen voor eind 2023.
Wanneer een dergelijke loonkoststijging doorsijpelt naar de prijzen voor eindgebruikers, riskeren we dus vertrokken te zijn voor de gevreesde spiraal. De oplopende kerninflatie is een eerste teken aan de wand. De meeste waarnemers gaan er momenteel evenwel van uit dat de bedrijven de oplopende loonkosten maar beperkt zullen doorrekenen in hun verkoopprijzen. Dat zou dan de kerninflatie moeten stabiliseren, waardoor finaal ook de totale inflatie vertraagt.
Doorrekenen of niet?
De nationale bank organiseerde enkele weken geleden een nieuwe bevraging van Belgische bedrijven. Daaruit kwamen twee zaken naar voren. Vooreerst zien bedrijven over zowat alle producerende sectoren heen stijgende materiaalprijzen. Evenwel rekenen ze die toename momenteel maar beperkt door aan de eindgebruiker.
Schnabel lijkt zich meer zorgen te maken. Zij kijkt naar de verkoopprijsverwachtingen van bedrijven om in te schatten in welke mate de consument zal moeten bijpassen. Voor België werpt de onderstaande grafiek licht op de zaak.
Bedrijven uit de industrie en handel beoordelen maandelijks hun verwachtingen voor de verkoopprijzen, als onderdeel van een ruimere bevraging. Het is duidelijk dat in beide sectoren de verwachtingen enorm zijn. De handel flirt met haar hoogste peil ooit gemeten, de industrie brak in november al door deze bovengrens. Het doorrekenen van stijgende inputprijzen én lonen zit er dus wel degelijk aan te komen. Zo zijn we vertrokken voor minstens één rondje op de spiraal.
Reëel gevaar
Stijgende prijzen die leiden tot stijgende lonen die leiden tot stijgende prijzen die …
In theorie zouden de Belgische consumenten moeten kunnen rekenen op het behoud van hun reële koopkracht, zelfs wanneer het prijspeil tijdelijk hun loon voorbijsnelt. In praktijk gaat bij snel stijgende prijzen evenwel bijna zeker de handrem op bij het consumeren, ook in ons land. In een historische studie waarin we de impact van inflatie op verschillende landen vergeleken, bleek de Belgische consumptie immers niet significant beter bestand tegen snel stijgende prijzen.
De private consumptie, goed voor ongeveer de helft van ons totale bbp, lag eind vorig jaar in volume- of reële termen nog altijd onder het precovidpeil. Het valt te vrezen dat na de vertrouwensschok in maart niet alleen het eerste, maar ook de volgende kwartalen van dit jaar nog slechter zullen doen wanneer de prijzen van steeds meer producten en diensten accelereren.
Het belooft een hete zomer te worden.
* Schnabel verwijst hier voor een keer niet naar de kerninflatie, de maatstaf die de impact van voedsel- en energieprijzen uitsluit, maar naar de ‘trimmed-mean inflation’. Daarbij worden diensten en goederen met een erg positieve of negatieve prijsevolutie uitgesloten van de berekening.
** In zekere zin is hier ook sprake van een basiseffect. De loonkosten per eenheid product lagen hoger in 2020, wanneer er minder geproduceerd werd als gevolg van de verschillende lockdownmaatregelen. De toegenomen productie vorig jaar zou zo zelfs bij gelijkblijvende personeelskosten tot een hogere kost per eenheid product geleid kunnen hebben.
De daling in effectieve (gemiddelde) uurlonen bedroeg 0,6% voor 2021. Dat was voornamelijk het gevolg van een compositie-effect. In 2020 waren het hoofdzakelijk werknemers met lagere lonen die gebruik maakten van het tijdelijke werkloosheidstelsel. Hun bijdrage aan het gemiddelde uurloon verdween deels uit de cijfers, waardoor dat gemiddelde in 2020 hoger lag. In het daaropvolgende jaar normaliseerde de situatie opnieuw, met een daling tot gevolg. Alles bij elkaar lag het gemiddelde uurloon vorig jaar bijna 5% hoger dan voor corona.