Binnen vijf jaar viert de bank haar 200e verjaardag. In 1822 richtte koning Willem I der Nederlanden, met de steun van Brusselse financiers en zakenlui, de Algemeene Nederlandsche Maatschappij ter Begunstiging van de Volksvlijt op. En daaruit groeide BNP Paribas Fortis.
Als hoofdaandeelhouder van de bank besliste koning Willem I over de gouverneur ervan. Zijn keuze viel op jonkheer Ocker Repelaer van Driel (1759-1832), een trouwe dienaar van de Oranje-Nassaudynastie die al vaak ministersposten bekleedde in de Nederlandse regering. Koning Willem I prees hem voor ‘zijn gematigdheid en zijn verzoeningsgeest’, kwaliteiten die van hem de ideale kandidaat maakten om als tussenpersoon te fungeren tussen Den Haag en de Brusselse kapitalisten die de koning hielpen de bank opstarten.
Maar koning Willem I toonde tegenover zijn onderdanen zelf niet de diplomatie en de verzoeningsgeest die hij in zijn minister prees: zijn autoritair optreden maakte hem steeds minder geliefd in de zuidelijke provincies van het koninkrijk. Na 15 jaar van gistende rancune trokken de avond van 25 augustus 1830 Brusselse patriotten vastberaden de straat op om de Nederlanders uit België te verdrijven. De dagen daarna kelderde het aandeel van de bank. Om een bankroet te vermijden, onderhandelde gouverneur van Driel met het huis Rothschild, uit Parijs, om een groot bedrag in klinkende munt op te sturen. Op 18 september vertrok hij naar Den Haag om de koning op de hoogte te brengen van de steeds moeilijkere situatie in de bank. Om nooit meer naar Brussel terug te keren. Charles Morel, een ander directielid van de bank en fervent aanhanger van het huis van Oranje, werd aangesteld als ad-interimvoorzitter.
Van 23 tot 26 september hielden de Belgische revolutionairen stand tegen de Nederlandse troepen die het verzet de kop trachtten in te drukken. De meest gewelddadige gevechten deden zich voor in de directe omgeving van de bank, die toen al haar zetel aan de Warandeberg had. In de geheime processen-verbaal van de directie, die bewaard bleven, staan de besprekingen geregistreerd die ‘van dien aard waren dat de medewerkers er niet rechtstreeks van op de hoogte mochten zijn’. Ze geven weer hoe directeurs François Opdenbergh en François Rittweger zich in de bank verschansten met een deel van de medewerkers, een paar boswachters van het Zoniënwoud, en enkele buren die ‘die toegesneld waren om de bank te verdedigen’. De vrees bestond duidelijk dat de opstandelingen de bankgebouwen zouden binnenvallen. Voor de Belgische patriotten was de bank die de Koning der Nederlanden had opgericht immers een ideaal doelwit…
In afwezigheid van Morel, ging het bestuur er op 25 september mee akkoord om de administratieve commissie waarin de voornaamste Belgische politici zetelden, 10.000 florijnen voor te schieten. De bank kreeg de rol toebedeeld van Rijkskassier van de nieuwe staat in wording. Ze weigerde echter de kasvoorraad van Nederland die ze beheerde af te staan aan de revolutie.
Intussen triomfeerde de revolutie: het Nederlandse leger blies de aftocht naar Antwerpen. Op 1 oktober schreef de directie aan Ocker Repelaer van Driel, die gevlucht was naar Den Haag, dat de bank de rol van algemeen kassier in de noordelijke provincies van de Nederlanden niet meer kon vervullen. Had de bank zich bij het nieuwe regime gevoegd? Op 4 oktober draagt Charles Morel de Antwerpse tak van de bank op om ‘een rekening te openen voor de regering van Den Haag en voor de fondsen die ze zal storten’, en om ‘te voldoen aan de beschikkingen van diezelfde regering of de beschikkingen die in haar naam werden gemaakt’. Morel moet geweten hebben dat hij daardoor de financiering van een mogelijke contrarevolutie vanuit Antwerpen mogelijk maakte.
De voorlopige Belgische regering was op de hoogte van de ‘Oranjegezindheid’ van Morel. Zo’n figuur kon niet langer aan het hoofd van de bank blijven. In de plaats van Van Driel werd Ferdinand Meeus, uit de Brusselse bourgeoisie, op 14 oktober benoemd tot gouverneur. Morel begreep de boodschap en ‘achtte het goed’ om voortaan uit de raad weg te blijven.
Nog maar net tot gouverneur was benoemd, zette Meus meteen de aandeelhouders die niet gedomicilieerd waren in de zuidelijke provincies van de Nederlanden uit de algemene aandeelhoudersvergadering. Hij dacht daarbij natuurlijk aan koning Willem I.
Een laatste discreet contact met Ocker Repelaer van Driel is nog opgenomen in de geheime processen-verbaal van de directieraad op 13 maart 1831: via directeur François Rittweger liet de ex-gouverneur weten dat hij graag een pendule zou kopen die in het herenhuis stond waar de bank hem had gehuisvest. De directieraad besloot hem die gratis te sturen ‘als aandenken aan de relaties tussen hem en het bestuur van de Société Générale’. Toeval? Die geheime briefwisseling tussen Den Haag en Brussel intrigeert best, want enkele dagen later werd in Brussel een poging tot orangistische staatsgreep verijdeld. Waren bepaalde bankdirecteurs betrokken bij dat complot? Sommigen dachten van wel, en bij wijze van vergelding viel een kwade menigte patriotten de gebouwen binnen van financiers die ze van orangisme verdachten. Het voorname herenhuis van Josse-Piere Matthieu, schatbewaarder van de bank en voormalig privébankier van koning Willem I, werd geplunderd. Omdat men vreesde dat de zetel van de bank hetzelfde lot zou ondergaan, werd de bescherming van de regent, baron Surlet de Chokier, ingeroepen.
Jarenlang draagt de bank een orangistische reputatie mee. Het parlement en de pers verwijzen vaak naar een bank waarvan het kapitaal voor 90% aan de vroegere ‘tiran’ behoorde: hoe kon de Belgische regering de ‘bank van Willem I’ toch de functie van Rijkskassier blijvend laten vervullen? Waarom stond ze ‘die buitenlandse bank’ toe het Zoniënwoud (belangrijkste onderpand van het bankkapitaal) te ‘verminken’ door een van de mooiste nationale eigendommen te verkopen ten voordele van de ‘vroegere despoot’?
De bankdirectie stelde zich patriottisch op. Toen men haar beschuldigde rekenschap en verantwoording af te leggen aan koning Willem I, ontkende ze. Ook beweringen dat ze aanzienlijke sommen geld aan het Nederlandse Amortisatie Syndicaat gaf, weerlegde ze. Koning Leopold I verdacht er de bankdirectie eerder van haar eigen agenda te hebben en zowel koning Willem I als de Belgische regering naar haar pijpen te willen laten dansen.
Nederland en België ondertekenden in 1839 uiteindelijk een verdrag dat de grenzen van beide staten vastlegde en een einde maakte aan een aantal geschillen: het lot van de kasreserves van de staat, de aan de Nederlandse schatkist verschuldigde annuïteiten, de verkoop van de staatsbossen die een deel van het bankkapitaal uitmaakten enzoverder. Het orangisme had afgedaan. De bank werd de Algemeene Maatschappij ter Begunstiging van de Volksvlijt . Maar ze zal nooit haar Nederlandse origine afzweren. Hangt in de Koningszaal niet het portret van haar oprichter, koning Willem I?
De historici van BNP Paribas Fortis hebben net een nieuwe brochure uit : 'Een bank, de mensen', die het verhaal van de bank vertelt van 1822 tot vandaag.