De Nationale Bank organiseerde eerder deze maand een financieel forum over de Uitdagingen voor het Belgische pensioensysteem. Dat blijft een hot topic: 80% van de burgers vreest dat hun pensioenrechten zullen afnemen de komende 5 jaar. 50% van de jongeren tussen 17 en 28 jaar vreest geen pensioen meer te zullen ontvangen. Is deze bezorgdheid terecht?
Pensioenkosten
We leven almaar langer. De gemiddelde Belg is ook almaar langer met pensioen. Tussen 2020 en 2070 stijgt de verwachte duur van een pensionering. De gemiddelde Belgische man zal in 2070 nog bijna 25 jaar genieten van zijn pensioen, voor de vrouwelijke tegenhanger is dat zelfs meer dan 27 jaar.
Dat betekent dat elke pensioengerechtigde langer betalingen zal ontvangen. De kosten van de vergrijzing zullen stijgen, zoals ook blijkt uit het ‘Ageing Report’ van de Europese Commissie.
Daarin is te zien hoe de uitgaven voor ons land, als % van het bbp, in 2019 al boven het EU-gemiddelde lagen. Dat negatieve verschil zal nog een stuk groter worden in de toekomst. De EC gaat ervan uit dat de vergrijzingskost in 2070 enkel in Noorwegen nog hoger zal liggen dan bij ons. Maar België beschikt niet over een sovereign vermogensfonds ten belope van zo’n kwart miljoen dollar per burger.
Langer werken of minder krijgen?
In een recente studie van de UCL onderzoeken Arno Baurin en Jean Hindriks twee mogelijkheden om de Belgische pensioenen betaalbaarder te maken. Eenvoudig gesteld: trager verdienen, of trager uitgeven.
Ofwel wordt pensioen trager verdiend. De opbouw van pensioenrechten (accrual) duurt dan langer. Dat wil zeggen dat elk gewerkt jaar minder pensioeninkomen zal opleveren. Ofwel wordt het pensioen trager geïndexeerd. Dat betekent dan weer dat de kloof tussen wat een gepensioneerde ontvangt en wat er nodig is om zijn uitgavenpatroon op peil te houden, groeit.
De onderzoekers rekenen in beide scenario’s uit hoeveel er bespaard moet worden om de pensioenen betaalbaar te houden. Onderstaande grafiek toont de impact op elke leeftijdsgroep (cohort) van de bevolking. Er is een duidelijke negatieve impact in beide scenario’s, maar de verdeling ervan verschilt drastisch.
De tragere indexatie – waarbij pensioenen trager zouden toenemen, bij stijgende levensduurte – schaadt iedereen (blauwe lijn), maar vooral zij die nog actief zijn. Dat is logisch: hoe verder je nog van je pensioen verwijderd bent, hoe meer indexaties je nog kan mislopen. Dezelfde redenering verklaart ook de dalende trend tussen 65 jaar (de huidige wettelijke pensioenleeftijd) en een almaar verder oplopende leeftijd.
De tragere opbouw (groene lijn) schaadt énkel wie nu nog aan het werk is. Daarbij is er een lineair verband tussen de resterende carrièrelengte en het potentiële pensioenverlies. Wie ouder is dan 65 ondervindt géén nadeel van deze maatregel, het gemiddelde pensioen is dan immers al volledig opgebouwd en dus vastgeklikt.
De rode lijn toont ten slotte dat mensen van zo’n 35 jaar evenveel schade ondervinden van beide maatregelen. Voor wie ouder is, ligt de blauwe lijn echter steeds boven de groene. Anders gesteld zal de Belgische homo economicus van 35+ een sterke voorkeur hebben voor de tragere opbouw. En laat deze groep nu net 75% van het totale aantal kiezers uitmaken.
De enige weg: langer werken
Baurin & Hindriks maken het pijnlijk duidelijk: er is nauwelijks politiek draagvlak voor het hervormen van de baten van pensioenen. Nochtans zou een vertraagde indexatie oudere werknemers kunnen motiveren om langer actief te blijven op de arbeidsmarkt.Temeer omdat volgens Eurostat-cijfers de werkzaamheidsgraad in ons land voor 65- tot 69-jarigen het allerlaagst ligt. Deze cijfers, uitgezet op onderstaande grafiek, tonen hoe België het met zo’n 5% een stuk slechter doet dan het Europese gemiddelde, dat bijna driemaal hoger ligt.
In verschillende (Scandinavische) landen ligt de wettelijke pensioenleeftijd inmiddels op 67. Er zijn in tal van andere landen ook plannen om deze op te trekken de komende jaren. De geloofwaardigheid daarvan is natuurlijk onderhevig aan het politieke proces, maar het is minstens opvallend dat landen als Italië en Portugal nu al vastlegden om de pensioengrens naar 68 (2040) en in sommige gevallen zelfs naar 70 jaar (2060) op te trekken. Dat staat in schril contrast met het Belgische engagement om tegen 2030 naar 67 jaar te gaan, een peil dat in verschillende landen vandaag al (in theorie) de norm is.
Groei door babysittende grootouders?
Een belangrijke hefboom in dit verhaal blijft de tewerkstellingsgraad. Wanneer we deze kunnen optrekken, hoeven de werkenden minder extra jaren aan hun carrière te breien. De cijfers die de Hoge Raad voor Werkgelegenheid (HRW) deze maand publiceerde, zijn duidelijk: de genderkloof verkleint maar blijft een aandachtspunt.
Een recente studie van de OESO bevestigde het positieve verband tussen uren kinderopvang en vrouwelijke arbeidsparticipatie. Kinderopvang wordt al flink gesubsidieerd in ons land, maar de capaciteit en perceptie van de kwaliteit zijn vaak belangrijke hinderpalen.
Nooit eerder waren er in ons land meer hoogopgeleide vrouwen aan het werk (zie deze eerdere bijdrage). Door nog meer in te zetten op genderneutrale toegang tot de arbeidsmarkt zouden we ook meer mensen aan het werk kunnen krijgen. De HRW doet enkele interessante aanbevelingen, maar er is duidelijk nog werk aan de winkel.
Het hoeft dus niet te verbazen dat veel grootouders tegenwoordig een tweede carrière als kinderoppas starten. Zij ondersteunen de tewerkstelling en onrechtstreeks dus ook de betaalbaarheid van de pensioenen.